De geschiedenis van de Mastiff

De Mastiff is een Engels ras. Als type is het ras al heel lang bekend. De naam Mastiff voor het ras is ongeveer duizend jaar geleden voor het eerst gebruikt en dan nog in allerlei varianten, zoals Masty Dogge, Mastiffe, Mastyf en andere. Het is niet bekend waar het woord vandaan komt. Hoewel allerlei afleidingen gesuggereerd zijn, is geen van die afleidingen werkelijk overtuigend of maar in de verste verte afdoende bewezen. Vaak wordt verondersteld, dat de term Bandog, die ook wel voor de Mastiff gebruikt is, altijd een Mastiff aanduidt. Maar aangezien Bandog niet veel meer betekent dan kettinghond, lijkt dat op het eerste gezicht geen erg waarschijnlijke aanname. Het feit dat de Bandog als ras vermeld wordt in de boswetten van koning Knoet (Canute), kan als argument gelden dat er met “bandog” toch iets meer dan elke hond die aan een ketting lag, bedoeld wordt.

blonde mastiff

De Romeinen vermelden de breedgemuilde honden uit Britannia al zo’n tweeduizend jaar geleden en men mag wel aannemen dat die brede bek voor hen hèt kenmerk was van de honden die uit Engeland kwamen. Het is dan ook onjuist om alle zware doggen met de term Molossers aan te duiden. De Molosser was een ras (type) dat de Romeinen al langer kenden en dat o.a. verschilde van de breedgemuilde honden uit Brittannia (die de Romeinen klaarblijkelijk niet erg mooi vonden) door het snuittype, dat bij de Molosser meer op de snuit van een herdershond leek.

De eigenlijke fok van de huidige Mastiff begon rond het begin van de negentiende eeuw, maar gezien de herkomst van de gebruikte dieren, moet men zich van de zuiverheid van de Mastiff als een duizenden jaren onveranderd Engels ras niet teveel voorstellen. Onder de voorouders was een Spaanse Buldog, een grote zwarte dogachtige van onbekende oorsprong, een effen gele “Alpenmastiff”’,een gecoupeerde teef van onbekende, maar tenminste Engelse herkomst (die later naar Schotland is gestuurd om gebruikt te worden om de Scottish Deerhound meer schofthoogte te geven!) en nog wat ander materiaal, gedeeltelijk afkomstig van een hondenhandelaar, die zeker geen stambomen bijhield.

Belangrijk is het feit dat de oudst bekende echte fokker van Mastiffs, dhr. Thomson, tenminste uit een familie kwam, waar men voordien ook al Mastiffs fokte (die helaas niet in de stambomen van de latere fok figureren), zodat de man tenminste ervaring had met de oorspronkelijke Mastiffs uit de eeuwen ervoor. Zijn observaties over wat een echte Mastiff uitmaakt, kan men zich dus beter ter harte nemen. Hij was één van de weinigen, die een venster op de werkelijke oudere geschiedenis van het ras had. Zijn behoefte aan een klein, eventueel halfstaand oor, aan niet te zwaar, maar vooral gaaf (rond) botwerk en een grote beweeglijkheid en energie geven aan dat de Mastiff ooit een actief en gezond ras was. Zijn beschrijvingen van het beheerste karakter van de dieren en hun besluitvaardigheid geven ook aanwijzingen over hoe men zich het karakter van een echte, oorspronkelijke Mastiff moet voorstellen.

In de loop van de tijd is de Mastiff voor vele doeleinden gebruikt, uiteenlopend van de jacht op “grof” wild, zoals beren en everzwijnen, het drijven van vee, het bewaken van huis en haard en het beschermen van ridders die van hun paard gevallen waren, tegen de lansen van ridders uit het andere kamp, tot minder nobele functies zoals het sarren van stieren, beren en leeuwen.

De enige functie die een Mastiff nu nog kan vervullen, is die van beschermer van huis en haard en vooral van de gezinsleden van de familie waar hij bij hoort. Toch is het fokken van Mastiffs vooral ook een behouden van een historisch “monument”. De Mastiff is een erfgoed, dat men niet door modieuze willekeur mag bederven. De enige functie van het fokken van zulke rassen, is net als bij andere historisch waardevolle dieren, het behouden van een historisch gegeven.

Daarom moet men zich ook goed oriënteren op dat verleden. Het heeft geen zin een ras te fokken dat “ïn de smaak van het publiek valt” en dat dan Mastiff te noemen. Fok dan iets anders. Meer dan hondervijfentwintig jaar geleden klaagde dhr. Wynn al over de populariteit van portretten van zogenaamde Mastiffs met de nobele en/ of melancholieke expressie van Bloedhonden. Landseer schilderde ook honden met een dergelijk fraaie expressie, stelt hij, maar die was zo eerlijk ze dan ook bastaarden te noemen. Hij zou al die op zich aantrekkelijke schilderwerken van zogenaamde Mastiffs wel willen vernietigen, omdat ze het zicht op het oorspronkelijke ras vertroebelen.

Een Mastiff moet er zeker niet uitzien als een debiele goedzak. Hij moet een goedaardig karakter hebben en een nobele terughoudendheid wat betreft agressie. Maar in de oudere standaard rasbeschrijvingen van de Mastiff vind je o.a. de beschrijving “expression lowering”, wat betekent dat de uitdrukking dreigend moet overkomen. Een waakhond die met zijn uitdrukking angst aanjaagt, verhindert een hoop onnodige agressie want hij zal daardoor meestal niet in actie hoeven komen. En het is ook beslist niet zo, dat honden die geen dreigende expressie hebben dus ook vriendelijker zijn. Ook de meestal aardsvriendelijke Bulldog heeft voor de meeste mensen een angstaanjagende uitdrukking, terwijl de Bedlington terrier onder zijn bedrieglijk schaapachtig uiterlijk een hoge aanvalsdrift verbergt.
gestroomde mastiff
Een Mastiff moet een energieke, krachtige indruk maken. Donkere ogen die in een zwart masker bijna verdwijnen en een zwarte snuit en oren. De snuit moet gaaf, gesloten en vierkant overkomen. Belangrijk is o.a. dat de lippen bij de mondhoeken gesloten zijn, d.w.z. dat de bovenlippen de onderlippen volledig afdekken. Ook van opzij moet de snuit hoekig zijn. De oren moeten “klein” zijn, wat heel weinig voorkomt. Klein is een oorlengte van 13 tot 15 cm. van de basis (ooraanzet) tot de tip van het oor. 18 tot 20 centimeter en langer komt helaas veel meer voor. Het oog moet vrij diep liggen, waardoor de oogleden zelden helemaal aanliggen. Ectropion en entropion komen beide voor. De stop mag niet abrupt zijn. Dus duidelijk verschillen van die van de Boxer en de St. Bernard. De glooiing van de neusbrug naar de snuit ligt hoger dan de ogen, waardoor een hautaine uitdrukking ontstaat omdat het dier over zijn neus naar de wereld kijkt, net als een Beefeater, zij het om een andere reden.

Ook het lichaam moet hoekig zijn, als een grote, lange rechthoek op sterke poten. De buiklijn loopt niet sterk op. De borstkas moet tot onder de ellebogen door lopen en liefst lang zijn, met de zwevende ribben ver naar achteren.
Hoogte moet ontstaan door diepte van lichaam (ribben), niet door de lengte van de poten.
De lende moet sterk, breed en gespierd zijn. De staartaanzet hoog; eigenlijk aan het uiteinde van het lichaam. Het bot van de poten moet gaaf en vrij rond zijn (de ronding is voor een goed deel te danken aan de bespiering tussen pols en elleboog en de daar lopende pezen). De voeten dienen groot te zijn, met sterke, gekromde tenen (kattevoet). Reuen staan vrijwel altijd enigszins Frans (met naar buiten draaiende voeten), maar liefst zo min mogelijk. De hoeking in de schouder moet een redelijke lengte van de nek toestaan en de hoeking in de achterhand moet voldoende zijn om tijdens het bewegen een behoorlijke actie in hak en knie te vertonen. Het onderbeen (wat de Engelsen “second thigh” noemen) moet sterk gespierd zijn en de bespiering moet tot bijna onderaan doorlopen.
De rug moet vrij strak zijn, wat in een hond, die een lang lichaam moet hebben, moeilijk te verwezenlijken is. Vooral in Amerika heeft men de lichaamslengte verwaarloosd ten faveure van de strakke topline. Dit is een verkeerde keuze, omdat een gangwerk met uitgrijpende gangen alleen mogelijk is bij een lang lichaam. En dat is het juise gangwerk voor een Mastiff. Dribbelaars horen bij andere rassen thuis.

De kleur is eenvoudig te beschrijven. Zandgeel tot licht oranjegeel, wat men abrikoos noemt. Niet rood, zoals de Bernard en de Bloedhond. Al was het alleen maar omdat het de verdenking van kruising met zich meebrengt. De gestroomde exemplaren hebben dezelfde grondkleuren met een duidelijk afgetekende zwarte (niet grijs of bruin) streping vanaf de rug naar beneden. De streping hoort zo donker te zijn, dat op het eerste gezicht eventjes de indruk van een zwarte hond ontstaat (dark brindle). Wit is niet toegestaan en duidt in principe ook op ongeoorloofde outcrosses, die in vrijwel alle lijnen wel eens voorkomen. Overigens hadden Mastiffs oorspronkelijk wel degelijk soms vrij veel wit. Maar dit wás er ooit helemaal uit gefokt. Dus als het nu voorkomt, is het waarschijnlijk aan vreemd bloed te wijten.

Vooral bij de brindles kwam wit vroeger nogal eens voor en in die tijd accepteerde men dat, omdat brindle toen (rond 1955) heel zeldzaam was geworden. Ook tegenwoordig nog zal men bij de brindles een klein borstvlekje of zelfs een gedeeltelijk witte teen nog wel eens willen accepteren.
Dit ondanks het feit dat het juist bij de brindles het meest opvalt en voor de kenner erg lelijk is. Maar je hebt nu eenmaal niet altijd de keus. Bij de effen dieren is wit helemaal niet toegestaan.

Daarbij moet men wel bedenken dat andere deugden veel belangrijker zijn. Een goed gangwerk is veel meer waard dan een prachtige kleuring, maar in principe geldt uiteraard dat een echte liefhebber zoveel mogelijk alles zal willen hebben. Overigens zonder een schijn van een kans dit alles bij elkaar ooit te verwerven, al was het alleen maar omdat een fokker die dat allemaal bij elkaar gekregen heeft, (wat op zich al erg onwaarschijnlijk is) wel wijzer zal zijn en zo’n pup nooit zal verkopen.

Het gangwerk is karakteristiek. De draf lijkt een soort slow-motion te zijn, maar als je ziet hoe snel de hond dan beweegt, begrijp je hoe lang de passen wel niet zijn. Dat noemt men een uitgrijpend gangwerk.

Het karakter is in principe niet uitgesproken toeschietelijk. De hond hoort een zekere reserve te hebben. De reserve van een Engelsman, die geen conversatie aangaat met iemand aan wie hij niet voorgesteld is. Heel kenmerkend is het feit dat ze graag zelf de benadering beginnen en vaak een afkeer hebben van mensen die zelf de begroeting beginnen met allerlei druk gedoe en geklets. De Mastiff hoort zich niet van zijn taak te laten afleiden door allerlei zinloze prikkels. Hij moet opletten of zijn baas niet bedreigd wordt. Wat betreft hun eigen veiligheid zijn ze vaak uitgesproken nonchalant.

Het is zoals bij veel hondenrassen. Het ras ligt je of het ligt je niet. Er is nauwelijks een tussenweg. Uitgesproken goede waakhonden zijn het niet. Ze komen pas in het geweer als er werkelijk gevaar dreigt en zijn meestal niet erg blafferig, waardoor ze in sommige opzichten minder geschikt zijn als waakhond dan nerveuzere rassen, die meteen alarm slaan.